Met welke informele activiteiten achterhaal je de woordkennis?
Bepalen wat je wilt weten
Bij het zicht krijgen op de woordenschatontwikkeling moet je vooraf enkele vragen beantwoorden:
- Kies je voor mondeling of schriftelijk controleren?
- Gaat het om het passief of actief kennen van de woordvorm en het achterliggende concept?
- Passief: je vraagt leerlingen iets aan te wijzen. Bijvoorbeeld: je laat diverse vormen zien en vraagt ‘Waar zie je een ovaal?’
- Actief: je vraagt leerlingen iets te benoemen dat jij aanwijst. Bijvoorbeeld: je wijst een ovaal aan en vraagt ‘Wat is dit?’
- Wil je alleen oppervlakkige of ook diepe woordkennis peilen?
- Oppervlakkig: je vraagt ‘Waar zie je het ovaal?’
- Diep: je vraagt ‘Wat zijn de belangrijkste kenmerken van een ovaal?’
Voorbeelden van informele activiteiten
- Sorteertaak: wat hoort bij …
- Snelle checklist: waar of niet waar? In het nest wordt de cocon een vlinder.
- Check met wisbordjes of Kahootquiz: is het a, b, of c? Een cocon betekent a) het huisje van een rups b) een noot c) een soort stof.
De Kwaliteitskaart Woordenschat controleren bevat praktische handvatten.